Op de goede weg

Leren aansluiten bij ouders

Hoe leer je jonge studenten om aan te sluiten bij ouders van wie ze het gedrag niet begrijpen? Bij ouders die niets willen weten van professionals? Bij ouders die hun kind niet vaccineren, hun kind verwaarlozen of – erger nog – mishandelen? Bij ouders die gevlucht zijn uit Syrië of bij ouders die zichzelf verliezen in een strijd met hun ex-partner?

In dit artikel laten Maartje van Amsterdam en Lianne Bonants zien hoe zij basale kennis over de psychologie van het ouderschap overbrengen op hun studenten.

Voor iedere professional is het noodzakelijk om een houding te ontwikkelen waarin geen oordeel doorklinkt en waarin ruimte is voor solidaire steun. Aansluiten gaat altijd over het aanpassen van je tempo. Over kleine stapjes, over kijken en luisteren zonder oordeel, over je gezien en gehoord voelen. Over samen puzzelen, veel vallen en helpen opstaan.


Daar gaan ze… na vier intensieve maanden zwaaien we 45 moedige, jonge studenten uit. Moedig omdat ze een andere kijk op ouderschap hebben durven ontwikkelen en uitgeprobeerd hebben hoe ze aansluiting bij ouders kunnen vinden. Ze hebben nagedacht over wat het betekent om een ouder te zijn, een paper geschreven over wat solidariteit met ouders inhoudt, contact gelegd met ‘echte’ ouders voor colleges en toets gesprekken, geoefend in het terughoudend zijn met het geven van pedagogische adviezen, praktische producten ontwikkeld voor professionals in het werkveld en zich middels een rollenspel verdiept in de positie van ouders die te maken krijgen met omstandigheden als armoede of een echtscheiding. Ze worstelden, slaakten diepe zuchten maar waren ook trots als gesprekken ‘zomaar’ bleken te lukken. Het keer op keer onder de loep durven nemen van eigen aannames, meningen en oordelen over ouders en steeds op zoek blijven gaan naar de intenties en beweegredenen van ouders wierp in de loop van de maanden steeds meer vruchten af. De grootste eyeopener was misschien wel dat elk ouderschap belast is en kwetsbaar maakt. Confronterend ook, want: geldt dit dan ook voor hun eigen ouders?


Met onze studenten hebben we voortdurend stilgestaan bij de houding die nodig is om zoveel mogelijk zonder oordelen aansluiting bij ouders te vinden. Wat daarbij helpt, is het bufferschema van Van der Pas (2013). Dit model nodigt uit om oog te krijgen voor de omstandigheden waaronder ouders hun kinderen grootbrengen en samen met hen in kaart te brengen welke invloed die omstandigheden hebben op het ouderlijk functioneren. De kracht van het model ligt in het denken vanuit de bufferprocessen: wat beschermt en ondersteunt ouders en hun kinderen? In plaats van te focussen op tekortschietende opvoedvaardigheden biedt het schema de mogelijkheid een grondhouding te ontwikkelen waarin het oordeel over het opvoedend handelen van de ouder wordt opgeschort en vanwaaruit je kunt luisteren naar wat het ouderschap betekent voor de ouder: ‘Hoe is het om ouder te zijn van dit kind?’

Zelfvertrouwen van ouders

Samen met studenten vragen we ons af of het reëel is wat er in de huidige westerse samenleving van ouders wordt gevraagd. Ze beginnen zich te realiseren dat ouders een overweldigende hoeveelheid adviezen te verwerken krijgen over hoe ze hun kinderen het beste kunnen opvoeden (Ramaekers & Suissa, 2013). Die adviezen zijn goed bedoeld, maar ze vergroten niet altijd het zelfvertrouwen van ouders. De Winter (2000) verklaart dit door te stellen dat het ontwikkelingspsychologische discours binnen de pedagogiek dominant is geworden. Het geluk en het succes van het individuele kind is dé graadmeter geworden voor goed ouderschap. Hij beschouwt die gerichtheid op het individuele kind als incompleet en ook schadelijk – niet alleen voor kinderen zelf, maar ook voor de samenleving als geheel.

‘Ouders krijgen een overweldigende hoeveelheid adviezen te verwerken’

Eigen schuld

Tijdens de lessen leggen we met onze studenten steeds meer de focus op solidariteit met ouders. Van der Pas (2014) merkt op dat steun vanuit de omringende samenleving voor ouders van levensbelang is; zonder deze steun en solidariteit lukt het geen enkele ouder om zijn kinderen goed groot te brengen. Studenten ontdekken dat die samenleving aan ouders een dubbele boodschap lijkt af te geven: ‘Ouders, draag zélf verantwoordelijkheid!’ en tegelijkertijd ‘Weet dat je gemonitord wordt; volg de richtlijnen!’ Wat hier botst, is dat de ouder regisseur mag en moet zijn maar zich tegelijkertijd heeft te houden aan de preventieve richtlijnen om zijn kind probleemloos te laten opgroeien. Wie is er dan de regisseur? Mag de ouder de richtlijnen naast zich neerleggen? Of loopt hij dan het gevaar dat alles wat misloopt in de ontwikkeling van zijn kind een kwestie van eigen verantwoordelijkheid en dus eigen schuld is? En als een ouder geen of te weinig kracht heeft om zelf te koersen, wie springt er dan bij? Of als alles volgens de ontwikkelingsrichtlijnen goed gaat met de kinderen, maar de ouder voelt zich tóch onzeker of onmachtig in zijn ouderschap? Bij wie kan hij dan terecht? Met andere woorden: waar en bij wie kunnen ouders hun zorgen, twijfels en de belemmeringen uiten, zonder dat hun functioneren meteen ter discussie staat?

Studenten realiseren zich steeds meer dat ouders solidariteit harder nodig hebben dan controle en voorschriften (Goossens in Van der Pas, 2014). Solidariteit in de vorm van ruimte, tijd en steun om de belangrijkste taak in hun volwassen leven te leren vervullen: het grootbrengen van hun kinderen. Ouders weten namelijk niet meteen vanaf het moment dat ze ouder worden hoe ze deze rol het beste kunnen vervullen. Ouderschap is geen vanzelfsprekendheid, maar iets wat met veel oefenen en uitproberen gepaard gaat (Van der Pas, 2012). Ineens zien studenten de parallel: net als zijzelf maken ook ouders een proces van voortdurende verandering door dat gepaard gaat met fouten maken, vallen en opstaan. En net als zijzelf hebben ook ouders behoefte aan aanmoediging, onvoorwaardelijke steun of goede voorbeelden.

Bondgenoten

Solidair naast de ouders blijven staan en hun ervaringen en belemmeringen in het grootbrengen van hun kinderen als vertrekpunt nemen. Dát is de houding die studenten zich proberen eigen te maken. Dit sluit aan bij wat Arnold (1978) meer dan dertig jaar geleden al noemde als uitgangspunt voor een goede ondersteuning aan ouders: ouders zijn al langer bezig het belang te behartigen van het kind dan de professional. Soms laten ouders vreemd gedrag zien waarvoor ze meestal een goede reden hebben. Een advies aan ouders heeft pas zin als ouders het begrijpen. Die kans is grootst het als de professional hen als ouders begrijpt. Alleen als de professional het probleem kan zien vanuit het perspectief van de ouders kan hij een interventie op maat bieden waaraan de ouders zullen meewerken. Die medewerking van de ouders is een noodzakelijke voorwaarde voor de effectiviteit van de hulp. Cardol (2013) spreekt zelfs van een bondgenootschap tussen ouders en professionals; dat zou doorslaggevend zijn bij het slagen van interventies. Van der Pas (2014) beschrijft dat de gemeenschap weliswaar zijn diensten aanbiedt via bijvoorbeeld een consultatiebureau of school, maar nog niet altijd als een solidaire kring om ouders heen staat. De deskundigheid op het gebied van kindontwikkeling werkt belemmerend als het gaat om aandachtig luisteren naar wat ouders zelf weten, vrezen, vermoeden, voelen of vragen (Van der Pas 2014a). Ook onderzoek van Ouders Online in 2011 wijst in die richting: ouders zeggen dat ze zich vaak niet gesteund voelen door de medewerkers van de jeugdgezondheidsdienst en ervaren hen soms als bemoeizuchtig. De bedoelingen en intenties van de professionals zijn goed, maar ze landen vaak niet bij de ouders. Professionals lijken moeite te hebben om te durven vertrouwen op de eigen kracht van ouders (Borgdorff 2013).


Beeldvorming

Tijdens een eerste cursusbijeenkomst bekijken de studenten een uitzending van een talkshow waarin moeder Francis en haar veertienjarige zoon, die alleen rauw voedsel eten, worden geïnterviewd. Omdat de jongen niet groeit volgens de normen is er een melding gedaan bij het AMK. De geïnterviewde kinderarts zegt zich ernstige zorgen te maken. Zij stelt dat de jongen ondervoed is en vergelijkt hem met een kind uit een derdewereldland. Het is haar niet gelukt om moeder te bewegen tot een ander voedingspatroon. De interviewers voelen de moeder stevig aan de tand, de 14-jarige zoon voelt zich zichtbaar ongemakkelijk.

Na afloop wordt de studenten gevraagd om in één woord een beeld te schetsen van deze moeder. Op het bord verschijnt: gek, onverantwoordelijk, zielig, gestoord, doet haar kind tekort, zou niet voor hem mogen zorgen, psychiatrische patiënt. Van een afstandje kijken de docent en de studenten ernaar. Sommige studenten zeggen dat ze ervan schrikken.

Vervolgens vraagt de docent hoe deze beelden van invloed kunnen zijn als de student met deze moeder in gesprek zou gaan. De studenten antwoorden dat ze verwachten professioneel genoeg te zijn om deze moeder met open vizier tegemoet te treden. Volgende vraag: wat zien de studenten in de houding van de interviewers terug aan onbewuste beeldvorming? Een student merkt op dat het lijkt alsof de interviewer de moeder ter verantwoording roept. Dat zou kunnen komen door het beeld (oordeel) dat zij hebben van deze moeder, namelijk dat zij haar kind tekortdoet. De student signaleert ook dat moeder defensief blijft reageren: er verandert niets aan haar standpunt.



We staan voortdurend stil bij het eerste beeld dat de student zich vormt van een ouder. Welke normen leven er op het gebied van goed ouderschap? Delen de studenten elkaars normen? En realiseren ze zich welke normen er leven in de huidige maatschappij? Bewustwording van beelden en aannames zijn noodzakelijk voor studenten om zichzelf beter te leren kennen: wat belemmert hen in het kunnen begrijpen van de beweegredenen, overwegingen en belevingen van de ouder? Hoe kunnen zij daar als professional bij leren aansluiten? Om bij ouders zoals Francis een veranderproces te begeleiden, is het noodzakelijk om de eigen beelden en oordelen over het gedrag van de ouder onder de loep te nemen om zo ook oog te krijgen voor diens perspectief. Oog voor de ander en verbinding gaan vooraf aan verandering (Koster & Raap, 2014).

Besef van verantwoordelijk-zijn

‘Bewustwording van beelden en aannames zijn noodzakelijk voor studenten’

Er zijn veel soorten ouders (Van Cromburgge, 2009), maar volgens Van der Pas hebben al die ouders – los van het feit of ze succesvol, heldhaftig of rampzalig hebben gehandeld als ouder – één ding met elkaar gemeen: een besef van verantwoordelijk zijn voor hun kind. Dat besef van verantwoordelijk-zijn geeft ouders kracht, maakt hen onzeker, houdt hen wakker, maakt hen koppig, volhardend, kwaad, moedeloos en energiek en impliceert dat zij zich verplicht weten tot goed ouderschap. Het grootbrengen van kinderen is altijd een activiteit waarvan de uitkomst onzeker is. Ouders weten aan het begin van de reis niet wat er allemaal zal gebeuren. Ze weten niet of ze ermee om kunnen gaan en hoe ze het ouderschap moeten invullen. Ouders hebben de wereld waarin ze hun kinderen opvoeden niet zelf gekozen, net zo min als de kinderen (Van De Velde 2013). Ze zijn soms als gidsen die voorop moeten gaan naar een bestemming die nog nader bepaald moet worden. Of zoals van der Pas (2013) het beschrijft: ouders hebben wel een kompas dat een richting aangeeft, maar dat kompas vertelt niet hoe de ouders in die richting kunnen komen en wat ze onderweg allemaal zullen moeten overwinnen.

Spagaat

Het besef van verantwoordelijk-zijn gaat enerzijds over concrete verantwoordelijkheden zoals taken, bezigheden, functies, een inspanningsverplichting als ouder (het kunnen). Anderzijds moet het worden opgevat als een manier van zijn. Hierbij gaat het niet over iets wat ouders weten met hun verstand, niet over wat ze denken, kunnen of doen, maar over een besef: ‘ik wil me verbinden aan jou, ik wil ouder zijn voor jou.’ Het is een besef van een manier van zijn. Het is een toezegging die de ouder waarschijnlijk zonder het bewust te beseffen heeft gedaan aan dit kind. Simpel, maar tegelijkertijd niet waar te maken. Een toezegging waarvan men zich pas bewust wordt als men hem niet is nagekomen. Volgens van der Pas (2010) is het besef van verantwoordelijk- zijn als een kompas dat zelf het noorden niet kan vinden, maar dat wel gaat trillen als een ouder fout zit. Het besef van verantwoordelijk-zijn is voor ouders een spagaat tussen enerzijds de verantwoordelijkheden waarvan niemand de reikwijdte kán beseffen en anderzijds een intentie tot verantwoordelijk-zijn die niemand waar kán maken. In die spagaat zijn ouders dag en nacht bezig om hun kind groot te brengen met bijbehorende schaamte als het niet (goed genoeg) lukt. In de optiek van Van der Pas (2010) is het zo dat ouders het belang van hun kind willen behartigen, ook de ouders die waardeloos zijn in het dagelijks opvoeden en grootbrengen. Het besef van verantwoordelijk-zijn ligt ten grondslag aan dit willen behartigen van de belangen van het kind. Dat wil niet zeggen dat alle ouders dat ook kunnen. Het besef van verantwoordelijk-zijn garandeert allerminst verantwoordelijk pedagogisch handelen

‘Besef van verantwoordelijk zijn garandeert allerminst verantwoordelijk pedagogisch handelen’


In de les maken we gebruik van de uitzending Vier handen op één buik, waarin jonge tienermoeders gecoacht worden door bekende moeders. In de uitzending over de 16-jarige Kimberley komt haar ex-vriendje Bertus op kraamvisite. Hij is niet aanwezig geweest bij de bevalling van zijn zoon. Samen met zijn moeder komt hij langs, hij heeft een cadeautje in zijn handen. Heel onwennig en voorzichtig houdt hij zijn zoon vast en zucht diep. Voor de camera zegt hij: ‘De relatie tussen zijn moeder en mij zal toch normaal moeten blijven. Gewoon zorgzaam met zijn tweeën. Het hoeft niet perfect te wezen, als het maar goed is voor die kleine!’ Het spontane commentaar van de studenten is niet van de lucht: de jongen is gemakzuchtig, kan zijn kind niet eens vasthouden, loopt weg, heeft mooie praatjes maar laat wel zijn kind in de steek! Als de docent vraagt waaruit het besef van verantwoordelijk-zijn van Bertus blijkt, blijft het heel stil. Het valt niet mee om de jonge Bertus ook als vader te benaderen.


Lastige opgaven

Het tijdloos en onvoorwaardelijk willen behartigen van het belang van het kind maakt elk ouderschap kwetsbaar, aldus van der Pas (2010). Ouders leggen de lat hoog als het gaat om hun opvoedvaardigheden. Ze willen dat hun kinderen gelukkig zijn en leggen daarvoor de verantwoordelijkheid bij zichzelf (Blaak, maart 2014). De kwetsbaarheid van het ouderschap geldt in nog sterkere mate voor ouders die, om wat voor reden dan ook, problemen ervaren in het grootbrengen van hun kinderen. Het levert hen het gevoel op ondermaats te zijn, wat kan leiden tot schuld- en schaamtegevoelens. Adviezen en tips worden dan al snel opgevat als veroordelingen. Dit schuldgevoel gaat meestal vanzelf weer weg, maar soms kan het ouders in de greep houden en klemzetten. Dan bepaalt het hun handelen en lukt het niet om dit gevoel kwijt te raken. Een gevolg is dat ouders zich afwenden van hun omgeving. Ze raken geïsoleerd en de verbondenheid met de omgeving en een solidaire gemeenschap is zoek (Vermeire, 2012). Deze ouders zijn in nood en hun behoefte aan steun is nijpend. Ze krijgen te maken met omstandigheden in hun leven die hun dromen als ouder ernstig verstoren en hun handelen als opvoeder belemmeren of zelfs verlammen. Hun kwetsbaarheid gaat vaak schuil achter ‘moeilijk’ of in eerste instantie onbegrijpelijk gedrag. Geconfronteerd worden met deze ongemakkelijke, minder plezierige of ronduit negatieve emoties van ouders stelt professionals voor een lastige opgave.

‘Schuldgevoel kan ouders in de greep houden en klemzetten’


Tijdens een oefengesprek speelt een student ‘de ouder’. De casus gaat over een jonge moeder van een eenjarige tweeling. De moeder is opgekrabbeld na een postnatale depressie en heeft een praktische opvoedvraag over het slaapgedrag van haar tweeling. Gaandeweg blijkt dat een schuldgevoel deze moeder parten speelt: de eerste maanden kon ze niet voor haar baby’s zorgen. Ze reageert op elk huiltje, maar het lukt haar niet haar kinderen te kalmeren. Haar man draait zijn hand er niet voor om, bewaart zijn rust en laat de tweeling soms een tijdje huilen. Aan het einde van het gesprek durft de moeder zich hardop af te vragen of haar kinderen niet veel liever getroost worden door hun vader. Zijn ze niet beter af zonder haar? De student die de ‘professional’ speelt, schrikt zichtbaar en antwoordt meteen: ‘Nou, dat zal wel meevallen. Ik weet zeker dat jouw kinderen graag bij jou zijn!’ Na afloop vraagt de docent aan de ‘moeder’ of deze geruststellende woorden geholpen hebben. Het antwoord is ontkennend: ‘Ik durfde eindelijk te zeggen waar ik diep in mijn hart zo bang voor ben, maar nu voel ik me een beetje ontkend. Net alsof ik als moeder niet mag voelen wat ik voel. Dan doe ik het wéér verkeerd.’ Conclusie van de beide studenten: soms leer je meer van het je inleven in de rol van een ouder dan van het oefenen als hulpverlener.


Achter een schijnbaar praktische opvoed vraag kunnen soms ambivalente gevoelens schuilgaan. In een samenleving die veel waarde hecht aan sterke, stevige, zelfbewuste en stabiele ouders die zorgen voor gelukkige en sterke kinderen maakt dit ouders kwetsbaar (Van der Pas, 2006). Een ouder erkenning durven geven voor de gevoelens van schuld en schaamte (Van Daele & Vermeire, 2009) helpt een professional om aansluiting te vinden bij de ouder en het bondgenootschap te versterken.

Terugvallen op buffers

Allerlei omstandigheden die over het algemeen als zeer riskant worden beschouwd voor kinderen (armoede, echtscheiding, ouders met psychiatrische problematiek) blijken veel minder schadelijk te zijn dan we denken, mits ouder en kind goed met elkaar overweg kunnen, het thuis rustig en veilig is en er buiten het gezin een volwassene is die zich om het kind bekommert (Van der Pas 2014). Maar wat beschermt (‘buffert’) de ouders van deze kinderen tegen risicofactoren? Wat helpt hen bijvoorbeeld om een moeilijk kind groot te brengen? Om het thuis rustig en veilig te houden? Ouderschap stelt hoge eisen, jarenlang zeven dagen per week en 24 uur per dag. Dat goed volhouden vraagt energie, kracht, uithoudingsvermogen en veerkracht van ouders (Van der Pas 2013). In haar ouderschapstheorie beschrijft ze dat het voor alle ouders van groot belang is dat ze bij tijd en wijle kunnen terugvallen op buffers. Volgens Weille (2011) zijn deze buffers te omschrijven als twee soorten reserves bij ouders: het vermogen om eigen reserves aan te boren en het vermogen om sociale reserves aan te boren. Die eigen reserves worden omschreven als de ‘goede ouder’-ervaring en het kunnen innemen van een metapositie. Een ‘goede ouder’-ervaring laat het zelfvertrouwen van de ouder groeien, versterkt het zelfbeeld van de ouder en houdt de motivatie levend. Vanuit de metapositie kan de ouder een stapje terugdoen om vandaaruit over het kind, zichzelf en de situatie na te denken en zo nodig het eigen handelen bijstellen.

Hulpmiddelen

Het vermogen om sociale reserves aan te boren wordt in het bufferschema beschreven als de goede taakverdeling, waarbij de ouder komt tot een goed evenwicht tussen bijvoorbeeld arbeid, opvoeden en steun van partner en het overige netwerk. De solidaire gemeenschap ontwikkelt oudervriendelijk beleid op het gebied van gezondheidszorg, kinderopvang, basisonderwijs, kinderbijslag (Weille, 2011). Dit bufferschema geeft aankomende professionals iets concreets in handen om zich te verbinden met het perspectief van de ouder. Tevens biedt het kansen om samen met de ouders naar de situatie te kijken: welke omstandigheden zetten welke aspecten van de ouderlijke werkvloer onder druk? En welke bufferprocessen kunnen en moeten geactiveerd worden om de negatieve invloed van die omstandigheden te temperen? Op deze manier helpen we studenten als het ware om uit te zoomen en opvoedproblemen niet langer te beschouwen als tekortschietende ouders maar als omstandigheden die de ouderlijke werkvloer van de ouder onder druk zetten. Zo is het bufferschema een handig hulpmiddel om zonder oordeel aan de slag te gaan met ouders.


Denkmodel ouderschap van Alice van der Pas

Studenten kijken naar een documentaire over een gezinscoach die ouders met een licht verstandelijke beperking begeleidt bij hun laatste kans om zelfstandig voor hun kind te zorgen. Stephanie en Richard en hun vierjarige dochter Melanie worden gevolgd. Studenten hebben uitleg gekregen over de impact van een licht verstandelijke beperking. Ze weten dat deze ouders (globaal) functioneren op het niveau van een (ongeveer) elfjarige. De gezinsvoogd, die in de documentaire ook aan het woord komt, heeft een waslijst aan voorwaarden opgesteld waaraan de ouders moeten voldoen. Bijvoorbeeld: zorgen voor een schone kattenbak, een opgeruimd huis en elke dag Melanie naar school brengen. De gezinscoach turft de taken die zijn uitgevoerd en geeft die door aan de gezinsvoogd. Er wordt weinig samen met ouders opgeruimd of schoongemaakt. Als Stephanie haar dochter wast, een pyjama aandoet en haar tanden poetst, babbelt ze ondertussen een beetje en zingt zachtjes een liedje. Met de lijst in haar handen kijkt de gezinscoach toe. In een andere scène ontstaat tussen de ouders, de gezinscoach en de gezinsvoogd discussie over een opvoed maatregel van de ouders: ze doen Melanies kamer op slot als ze koken omdat ze bang zijn dat ze aan het brandende fornuis zal komen. Dit wordt door de gezinsvoogd omschreven als een vorm van kindermishandeling: het haakje moet van de deur! Vader reageert woedend. Hij bedreigt de hulpverleners verbaal en loopt weg uit het gesprek. Moeder blijft huilend achter. Aan studenten wordt eerst gevraagd om in kaart te brengen welke omstandigheden een rol spelen en welke aspecten op de ouderlijke werkvloer onder druk worden gezet. Sommige studenten merken onmiddellijk op hoe kwetsbaar ouders zijn door het feit dat ze zo gecontroleerd worden. Hun falen lijkt steeds centraal te staan, er is nauwelijks aansluiting tussen ouders en professionals. Ze vinden dat aan het opsluiten van Melanie een goede intentie ten grondslag lijkt te liggen: de ouders willen hun dochter beschermen. Veiligheid bieden en reële verwachtingen hebben over hun vierjarige kleuter lijken de aspecten van de ouderlijke werkvloer die het meest onder druk staan. Vervolgens staan we stil bij het functioneren van de bufferprocessen. Studenten ontdekken al snel dat het innemen van de metapositie heel moeilijk is als je een licht verstandelijke beperking hebt. Een lijst met voorwaarden helpt deze ouders niet bij het ontwikkelen van een ander gedrag. Van een goede taakverdeling lijkt geen sprake. Ondanks de gezinscoaching lijken de ouders alles alleen te moeten doen. Niemand neemt structureel taken over of doet dingen met hen samen. Ook lijken de ‘goede ouder’-ervaringen schaars. De ouders krijgen vooral te horen wat zij niet goed doen en waar de hulpverleners zich zorgen over maken. Hun ouderschapsgroei lijkt te stagneren. Over de solidariteit van de samenleving ontstaat discussie: studenten zijn van mening dat de bijdragen van de gezinscoach en de gezinsvoogd niet steunend of solidair zijn. Welke kansen krijgen deze ouders eigenlijk?


Solidariteit met ouders

Aan ouders worden hoge eisen gesteld, zowel door henzelf als de omgeving. Hun behoefte aan een luisterend oor, praktische hulp en onvoorwaardelijke steun is groot. Van der Pas zegt hierover: ‘De buffers leggen het meeste gewicht in de schaal, niet het kind, de ouder, of het probleem. Wanneer ouders kunnen rekenen op mensen om hen heen dan werkt dat als een buffer tegen moeilijke omstandigheden. Zo voelen ze zich veiliger als opvoeder en worden ze de veilige opvoeder voor hun kind die ze graag willen zijn.’ Jonge studenten tonen zich moedig en leergierig; ze willen zich bewust worden van hun eigen beelden en de maatschappelijke beelden van goed ouderschap. Zo zetten ze een belangrijke stap in de richting van solidariteit met ouders. Oog blijven houden voor de kwetsbaarheid van ouders en zich richten op het versterken van bufferprocessen vormen de basis van hun nieuwe houding ten opzichte van ouders. Net als ouders hebben deze jonge, aankomende professionals behoefte aan een solidaire gemeenschap die hun de tijd geeft om te groeien in hun rol. Om met vallen en opstaan van hun ervaringen te leren en te ervaren dat ze op de goede weg zijn!


Dit artikel is een bewerking van het door de auteurs geschreven hoofdstuk ‘Bondgenoten voor ouders gezocht!’ in het boek Meer dan Opvoeden (2015, Bussum: uitgeverij Coutinho).

Lianne Bonants is docent Social Work Hogeschool Leiden en gedragswetenschapper.

Maartje van Amsterdam is docent Social Work Hogeschool Leiden, trainer, gezinsbegeleider.


Literatuur

Arnold, L.E. (Ed.).(1978). Helping parents help their children. New York, NY:
Brunner/ Mazel. Blaak, R. (2014). Dus ik doe het zo slecht nog niet. Ouderschapskennis, 17(1), pag. 26-29.
Borgdorff, M. (2013). Ruimte voor ouders! Wat ouders willen en kinderen nodig hebben. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Cardol, C. (2013). De betekenis van de nieuwe jeugdwet voor ouders. Ouderschapskennis, 16, pag. 9-22.
Daele, M. van & Vermeire, S. (2009). Bufferprocessen als stut en steun voor unieke ouders. Een systeemtheoretisch perspectief op bufferdenken. Ouderschapskennis, 12(3), pag. 242-258.
Goossens, W. (2014). Ouderschap als maatschappelijk goed. In Van der Pas (Ed.), Hoezo probleemouders? Tien opstellen over de ongemakkelijke relatie ouders-maatschappij (pag. 11-17). Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Koster, J. & Raap, E. (2014). Ouders zijn geen black box. Sozio, 4, pag. 24-29.
Pas, A. van der (2006). Handboek methodische ouderbegeleiding. Deel 1: Ouderbegeleiding als methodiek. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Pas, A. van der (2010). Beseffen alle ouders wat verantwoordelijk-zijn voor een kind is? Tijdschrift voor orthopedagogiek, 5, pag. 224-231.
Pas, A. van der (2012). Naar een psychologie van ouderschap. Handboek methodische ouderbegeleiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Pas, A. van der (2013). Handboek methodische ouderbegeleiding. Deel 3: Opvoeden nader verklaard. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Pas, A, van der (Ed.) (2014). Hoezo probleemouders? Tien opstellen over de ongemakkelijke relatie ouders-maatschappij. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Pas, A. van der (2014a). Hulpverlening. In Bockel, J. van & Pas, A. van der, Uitvindboek voor ouders (pag. 205-208). Utrecht: Humm Publishing.
Ramaekers, S. & Suissa J. (2013). Goed ouderschap. Een andere kijk op opvoeden. Antwerpen: Garant.
Van Crombrugge, H. et al. (2007). Gedeelde pedagogische verantwoordelijkheid? De opvoedingsbelofte in het licht van de rechten van de mens en de rechten van het kind. Brussel: Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen.
Van de Velde, D. (2013). Op schouders van ouders. Het opvoedingsgebeuren tussen wens en realiteit. Antwerpen: Garant.
Vermeire, S. (2012). Ouders en schuldgevoelens. Een hefboom tot verandering? Ouderschapskennis, 15(1), pag. 36-49.
Weille, K.L.H. (2011). Ouderschap. Een wilde rit in de achtbaan. Ouderschapskennis, 14(2), pag. 102-118.
Winter, M. de (2000). Beter maatschappelijk opvoeden. Hoofdlijnen van een eigentijdse participatiepedagogiek. Assen: Van Gorcum.

Share: Facebook, Twitter, Google Plus

Leave a Comment: